[Fragment uit hoofdstuk V: vijven en zessen]

Opruiende gedachten van een professor 

Het Nederlandse onderwijs is gericht tégen leerlingen. Het is een selectiemachine die voortdurend in de weer is met leerlingen af te wijzen in plaats van goed na te denken over wat het met leerlingen wil bereiken.

 

“Het Systeem is oneerlijk en onzedelijk, het moet radicaal veranderd worden”

De Groot  windt er in zijn boek vijven en zessen; cijfers en beslissingen: het selectieproces in ons onderwijs, geen doekjes om, hij trekt ten strijde tegen het Systeem: “Het Systeem is oneerlijk en onzedelijk, het moet radicaal veranderd worden”. 

 

Hij roept op tot de strijd, al doet hij in de slotzin enigszins afbreuk aan zijn eigen strijdbaarheid: “[…] ik ben zelf te druk bezet als te veelzijdig in onderwijszaken geëngageerd om hierin enige rol […] te kunnen vervullen”.

Hij vindt dat de docenten in het voortgezet onderwijs hun leerlingen lukraak beoordelen, een en hetzelfde proefwerk scheikunde kan bij de ene docent een zes opleveren en bij een andere een vier. Ook is de school bezig om leerlingen permanent te selecteren, voortdurend blijft een aanzienlijk deel van de leerlingen zitten op basis van krakkemikkige cijfers en beoordelingen.

 

Achter die zin had De Groot zelf met groot enthousiasme een uitroepteken geplaatst. vijven en zessen is geen wetenschappelijk getoonzet boek, de onderzoeksresultaten die hij vindt, raken hem.  De leerlingen die veel vijven en zessen scoren, wordt onrecht wordt aangedaan. Dat sleept hem mee in een emotioneel betoog doorspekt met uitroeptekens en uithalen.

 

Het Systeem dat dit onrecht veroorzaakt, moet aangepakt worden, er moet een Deltaplan komen voor het fatsoenlijk beoordelen van leerlingen!



[Fragment uit hoofdstuk VI: Een onmogelijk beroep?

Een onmogelijk beroep?

Tekening Peter van Straaten

‘Droogkloten, mislukte intellectuelen, maatschappelijke outcasts’

Onderwijzen is het meest zichtbare beroep in onze samenleving. Iedereen kan er over meepraten, velen hebben herinneringen aan die ene meester of juf op de basisschool of beelden van docenten in het voortgezet onderwijs. De saaie lesboeren, de inspirerende rolmodellen, de bullebakken, de popiejopies, de leraren die geen orde konden houden, de cynische oude rotten. Geen beroepsgroep met zoveel karikaturen.

 

Bij een columnwedstrijd voor leerlingen schreven leerlingen over alles wat hen bezig hield. [1] Dus ging het ook over leraren. Simone Gablan begint haar bijdrage zo:

 

‘Leraren zijn vreemde wezens. Ergens in hun leven hebben ze besloten jonge onwetende mensen iets bij te brengen. En ergens tijdens hun docentschap komen ze er achter dat ze de druk niet aankunnen of dat ze eigenlijk zelf misschien wel begeleiding nodig hebben”.

 

En Iris de Graaf schrijft: ‘Leraren. Over het algemeen worden ze omschreven als enigszins vreemde, vaak niet erg welriekende volwassenen, die in het algemeen vooral irritaties opwekken. Soms brengen ze je wat bij, maar meestal niet doordat de stof zo interessant is.’ 

 

De literatuur kan er ook wat van, ‘het wemelt daar van de leraren, meestal voorgesteld als kleurloze of hulpeloze types.’ 

 

Een andere scribent is nog wat uitgesprokener: ‘Het zijn vrijwel altijd impotente buienstaanders, mislukte intellectuelen, maatschappelijke outcasts met een minderwaardigheidscomplex, droogkloten en dorre juffrouwen.’ 

 

Schrijver Oscar van den Boogaard: Leraren zijn vreselijke mensen. Altijd maar klagen. De lerarenkamer is mijn voorstelling van de hel.’ En ook: 'Leraren zijn losers. Er is geen andere beroepsgroep die zich zo laat uitbuiten als de leraar, die zoveel onbetaalde uren maakt, die zo weinig status heeft en die zoveel klagers kent, leraren zijn natuurlijk ook nog eens enorme zeikerds.' 

 

Deze beelden zijn niet nieuw. Erasmus doet in Lof der Zotheid een flinke duit in het zakje: … Eeuwig hongerige armoedzaaiers zijn het, die in hun schooltjes – schooltjes? Nee, zorginrichtingen, of liever tredmolens en martelkamers- tussen het schoolvee oud worden van het zwoegen, doof door het geschreeuw, versleten door de stank en het vuil. Maar dankzij mijn gunst zijn ze in hun eigen ogen de nummers één onder de mensen, zo genieten ze van zichzelf op het moment dat ze hun angstige klas met dreigende blik en stem laten sidderen…’

 

En verderop: ‘Maar wat ze nog gelukkiger maakt is dat ze een eigenaardig geloof in hun eigen geleerdheid hebben.’ 

Tekening: Peter van Straaten

Troostend is te weten dat het in het algemeen wel goed komt met het beeld van de docent. Alleen duurt het soms wat lang. ‘De tragiek van de leraar is dat je er pas veel later achter komt hoe geweldig ze waren, hoe bijzonder ze waren en hoe noodzakelijk voor je leven. Ze lijken nog het meest op ouders, die door dezelfde puberkinderen ook voor losers worden uitgemaakt en die als ze zelf kinderen hebben eindelijk snappen hoe geweldig je eigen ouders waren. Mensen die zeggen dat leraren losers zijn, zitten zelf nog een beetje in de puberfase.’ 

 

Wat is er toch zo speciaal aan dat beroep? Van Freud is de uitspraak dat onderwijzen, genezen en regeren onmogelijke beroepen zijn. Saskia van Oenen (Neerlandicus, onderwijsjournalist en gepromoveerd op onderwijsvernieuwer Jan Ligthart) en Sjoerd Karsten (hoogleraar onderwijskunde) hebben lang na Freud een poging gedaan te achterhalen wat er zo onmogelijk is aan het beroep.

 

In hun boek, Onderwijzen, een onmogelijk beroep maken zij een historische schets over de moeilijke kanten van dat beroep, hoe de omgeving naar de onderwijzers kijkt en over hun zelfbeeld. 

###