Scene uit een droom van Frits van Egters, hoofdpersoon in De Avonden

 

(De illustraties in dit verhaal zijn ontleend aan de verstripte versie van De Avonden door Dick Matena)

Memo gevonden in de trein

Aan:    Literatuurmuseum 

Van:     George van Buuren

Over:   Gedachten over ‘10 dagen Reve’

Dd:      01.01.2024

 

Wat een geweldig idee van het Literatuurmuseum! Om dagelijks van 22 december tot en met oudejaarsavond, een podcast over De Avonden te maken met bewonderaars, haters en experts, jammer alleen dat er bij de uitvoering wat misgegaan is. Bijgaand mijn oprispingen over deze podcast als inbreng voor de evaluatie tijdens de vergadering van de Raad van Toezicht van het Literatuurmuseum.

 

De luisteraar wordt ingewijd door twee stemmetjes die afkomstig lijken te zijn van meisjes van net twintig die het reuzeleuk vinden om onder de dekmantel van een boekbespreking, met een incrowdachtig groepje bezig te zijn met ongemotiveerde oordelen, het psychologiseren van de koude grond en het uitwisselen (‘Wat doe jij dit jaar met de kerst?’) van huishoudelijke  ditjes & datjes; inderdaad een soort ‘literaire’ Vandaag Inside.

 

Podcastmaker Jozien, radiomaker en literatuurwetenschapper - volgens Karel van het Reve niet echt een aanbeveling - had in ieder geval het boek (verschillende keren) gelezen, collega Yentl was er tot deze podcast niet in geslaagd het boek uit te lezen. Nader onderzoek leerde mij dat ook zij literatuurwetenschap had gestudeerd. Dat maakt het nogal kolderiek.

 

Je kunt blijkbaar wanneer je opgeleid bent in deze wetenschap, parmantig zeggen dat je een canoniek boek niet hebt gelezen omdat je het ‘saai’ vindt. Is het voorstelbaar dat een wiskundige die ‘niets heeft’ met bijvoorbeeld de snaartheorie, een  podcast over juist deze theorie presenteert?

 

Eigenlijk is het nog erger, bij de start verklaart zij dat ze in beginsel helemaal geen boeken leest over mannelijke protagonisten. Als lezer moet zij dat natuurlijk helemaal zelf weten, maar is een dergelijke staphorstiaanse opvatting een aanbeveling voor de rol van gespreksleider over De Avonden?

Frits, Joop en moeder Van Egters

Zij vent haar meninkjes uit op een lijzige en temerige toon (een zelfgekozen gimmick*, haar introductie van de serie is professioneel en op neutrale en aangename toon). Als zij leest dat de moeder van Frits appelmoes in een potje meegeeft aan Joop is haar commentaar: ‘Ooooooh, zoooooo zoet’ en in hoofdstuk zeven wanneer zij ‘ontdekt’ welk café de inspiratiebron vormt voor de kroeg die Frits en zijn vrienden bezoeken, wordt zij bijkans hysterisch.

 

In het duiden van het karakter van hoofdpersoon Frits komt zij niet verder dan: ‘Best wel een lul’, ‘Hij mag niet op mijn verjaardagsfeestje komen’, ‘Ik kan niet met hem levelen’. Tsja.

Frits van Egters

Frits van Egters worstelt met de zinloosheid van het bestaan, hij vecht met zijn terneerdrukkende obsessie om de uren zinvol te besteden. Met zijn vrienden voert hij enkel Vindicatiaanse ‘gesprekken’, het is een afzeiker, een pester en een sadist en met zijn ouders bij wie hij inwoont, heeft hij een getroebleerde verhouding.

 

Hij is een verdoolde ziel of in de woorden van de schrijver: een psychopaat. Maar Yentl doet zich graag voor als een soort Gijp die tegen een verward persoon alleen maar ‘Doe normaal’ kan roepen. Met als toegift haar ultieme advies ‘Doe gewoon aardig!’.

 

In het begin van de roman vraagt de vader in het Engels, aan Frits of er nog enig nieuws is. Het grappige is dat deze vraag in het Nederlands wordt weergegeven. De podcastdames liggen dubbel, zij gebruiken natuurlijk zoveel mogelijk Engels. Why? Uit angst dat zij anders niet als überhip overkomen?

 

Er komt ook een professor, Jos Joosten, aan het woord. Hij schreef ooit een kritiek op het traditionele beeld waarin het boek geassocieerd wordt met de spruitjesgeest van de vroege jaren vijftig waarin Frits zich afzet tegen zijn oerburgerlijke ouders.

 

Zijn stelling is dat de vader van Frits niet de trekken heeft van een benepen burgermannetje maar eerder van een afwezige intellectueel die zich niet bekommert om ‘normaal-doen’, om netjes te eten of er goed gekleed bij te lopen. Het is de zoon die klaagt dat zijn vader smakt en in zijn ondergoed loopt, en dus zegt Joosten, is Frits eigenlijk de kleinburgerlijke ziel en de vader de autonome intellectueel, - en niet andersom. So far so good.

 

In De Avonden gaat vader soms alleen de hort op, ook moeder trekt er wel eens in haar eentje op uit. Wat zij ondernemen komt de lezer niet te weten, maar de professor weet het wel: de oudelui van Frits hebben een open huwelijk! Het is zijn definitieve ‘bewijs’ voor de theorie dat Frits de burgerman is die zo graag wil dat zijn ouders gewoon doen.

Frits en vader Van Egters

Joosten draaft hier door. Hij veronderstelt dat Frits identiek is aan de schrijver en dat Frits’ vader Reve senior is. Senior was een selfmade intellectueel met een grote maatschappelijke belangstelling, las boeken, had internationale contacten, sprak diverse talen en was veeleer een kosmopoliet. Toen hij in dienst was van de Communistische Partij Holland hield hij er enkele vriendinnen op na met wie hij een verhouding had. Volgens het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland verheimelijkte Reve sr deze verhoudingen niet, een gedrag waar zijn vrouw en kinderen van gruwden.

  

Dit betoog van de professor roept vragen op. Mag je romanfiguren gelijkstellen met personen uit de werkelijkheid die als inspiratiebron hebben gefungeerd?

 

Jozien schept helderheid. Een schrijver gebruikt elementen uit de werkelijkheid als bron voor zijn verbeelding maar bij het beoordelen van de roman geldt het devies ‘de auteur is dood’, het is de lezer die betekenis geeft aan een tekst, vandaar dat de interpretatie van een boek per persoon, tijd en plaats kan wisselen. Het rechtstreeks koppelen van situaties en mensen aan werkelijk bestaande plaatsen en figuren doet afbreuk aan het idee van fictie, de lezer moet het doen met het boek.

 

Het gekke is dat Joosten, eigenlijk aanhanger van de ‘de-auteur-is-dood-theorie, in zijn enthousiasme voor zijn vondst die theorie wel heel gemakkelijk opzij schuift. En hoewel er in het boek geen aanwijzingen voor zijn theorie te vinden zijn, stellen de podcastdames hem niet een enkele kritische vraag.

 

En zo gaat het door, de podcast is van een ondragelijke lichtheid, het is slap geoudehoer. Het uitstekende idee om te onderzoeken hoe lezers uit andere generaties zo’n canoniek boek lezen en waarderen, wordt vakkundig om zeep geholpen door oppervlakkig gezwets en gezemel.

 

* Deze keuze is waarschijnlijk geen toeval maar onderdeel van de girlhype; in Alles krijgt een strikje beschrijft journaliste Robin Goudsmit (Trouw van 2 maart 2024) de fascinatie van jonge vrouwen voor meisjesachtigheid. 

 

###

(Dit stukje is eerder in iets gewijzigde vorm gepubliceerd in Neerlandistiek

 

 

Naschrift

Bovenstaand stukje heb ik een tijdje geleden gestuurd naar de de mensen van het Literatuurmuseum. Geen reactie. Na de publicatie in Neerlandistiek kwam er in een volgende aflevering wel een bericht van Jos Joosten (in het dagelijks leven hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit van Nijmegen). Hieronder zijn reactie.

 

De zinloosheid van het bestaan weer eens aangetoond

Over een misbegrepen podcast

door Jos Joosten

 

En dan zijn de decemberavonden voorbij en duikt plots, uitgerekend op een druilerige februariochtend, ene Johan Copier op die op Neerlandistiek zijn licht laat schijnen over de Avonden-podcast die Jozien Wijkhuijs en Yentl van Stokkum december vorig jaar uitzonden, tijdens de avonden van De avonden. Copier is niet enthousiast over de podcast en schrijft er een polemisch artikel over. Nou ja, ‘polemisch’? Voor mij is een tekst polemisch als hij geestig is, een belangwekkend punt maakt en ook feitelijk correct is. Dat is bij Copiers artikel niet het geval. Maar de welgemanierdheid gebiedt dat je zo’n beschouwing niet eenvoudig negeert als clouloze kletspraat van een zeventigplusser (wat de tekst welbeschouwd gewoon is) en er toch serieus op ingaat. Oké dan.

 

Autoriteit

Eigenlijk gaat het in Copiers tekst meteen fout. Hij begint met de beide podcast-makers weg te zetten als ‘twee stemmetjes die afkomstig lijken te zijn van meisjes van net twintig’. Beide vrouwen zijn, in werkelijkheid, een eindje in de dertig, Wijkhuijs is een gepokte journaliste, tekstschrijver en podcastmaker, Van Stokkum een gemazelde toneelschrijver en gelauwerd dichter. En er is geen enkele reden – behalve dan het seksisme van een boomer natuurlijk – om denigrerend over hen te doen. Beiden studeerden literatuurwetenschap, wat Copier meteen nóg een reden tot diskwalificatie acht. Zeker omdat een van die domme literatuurwetenschapsters in de podcast zegt dat ze ‘De avonden’ nu pas voor het eerst las. ‘Je kunt blijkbaar wanneer je opgeleid bent in deze wetenschap, parmantig zeggen dat je een canoniek boek niet hebt gelezen’.

 

Ja natuurlijk kan dat. Want Literatuurwetenschap studeren is wat anders dan Nederlands studeren en vereist niet automatisch een wereldwijde kennis van alle nationale canones van Transsinistrië tot de Paaseilanden. Dit is wel zo’n puntje in Copiers betoog dat je je afvraagt of hij gewoon dom is (d.w.z. hij weet dit niet) of kwaadwillend (d.w.z. hij doet alsof-ie het niet weet). Wat je wél weet is dat, wanneer iemand als Copier over literatuurwetenschap begint te smalen, het nooit lang duurt of… O, wacht! Kijk! Daar is-ie al! Karel van het Reve! Tuurlijk, altijd Karel van het Reve noemen, de man die inderdaad haast een halve eeuw geleden (in zijn – altijd zeggen – ‘fameuze Huizingalezing’) ook al zijn eigen domme dingen debiteerde over literatuurwetenschap, en sedertdien, nu voor de ik schat 9723ste keer, er bij zijn toch al uiterst schaarse haren wordt bijgesleept als onaantastbare autoriteit.

 

Buitenechtelijk

Copier voert nog een derde persoon op: ‘Er komt ook een professor, Jos Joosten, aan het woord.’ Hé, maar die ken ik! Dat lijkt mij wel, geloof ik. En mij zijn in de bijna twintig jaar dat ik nu hoogleraar ben twee constanten gaan opvallen. De eerste: wanneer iemand je betitelt als ‘professor’ in een tekst als deze, dan is dat nooit positief bedoeld. De tweede: degenen die dat doen zijn zelf nooit hoogleraar of, erger nog, zijn het nooit geworden. Omdat ik niet van psychologiseren houd, weet ik niet of er een verklaring voor deze curieuze combinatie van factoren te bedenken zou zijn. (Het is trouwens echt jammer dat ik zelf geen zin heb in zo’n ad hominem, want dat had de discussie wel heel makkelijk gemaakt. Johan Copier was namelijk in zijn werkende (‘werkende’) leven, blijkens zijn website, directeur van de Breda University of Applied Sciences (binnenkort waarschijnlijk weer gewoon ‘Ogeschool Bredoa’) en hij was ‘adviseur en later manager aan de Universiteit Leiden’. ‘Adviseur’. Sjonge. En later zelfs ‘manager’. Maar liefst. Dat soort kent iedere professor en elke andere wetenschapper in den lande natuurlijk maar al te goed. Dat zijn immers de types ondanks wier enthousiaste, tomeloze, onstuitbare en alompresente inzet we op de universiteit afentoe toch nog wat onderwijs en onderzoek kunnen verrichten.)

 

Enfin, Copier gaat in op een ‘kritiek’ die ik op De Avonden geschreven zou hebben, maar daar ben zelfs ik toch echt wat te jong voor. Wel publiceerde ik in mijn essayboek Misbaar uit 2008 een nieuwe interpretatie van De avonden, waarin ik de vigerende opvattingen over de relatie van Frits van Egters met zijn ouders omkeerde. Van Egters is, naar mijn idee, niet de opstandige rebel die zich afzet tegen het kleinburgerlijke milieu van zijn ouders – en met name zijn vader. Het is, zo beargumenteer ik, precies andersom: Van Egters is een aangepaste burgerjongen die met afschuw het onburgerlijke gedrag aanschouwt van zijn vader, die zich niet aan conventies houdt (zijn tafelmanieren), studeert, boeken leest, schrijft (in zijn ‘studeerkamer’) én zich buitenechtelijk amuseert.

 

Geniale kwestie

Uiteraard was mijn eerste aanwijzing om de familieverhoudingen zo te zien de (zoveelste) lectuur van De avonden zelf. Zoals dat gaat bij een nieuwe(re) interpretatie: details vallen je op en herlezing levert steeds meer aanwijzingen op voor die nieuwe kijk. Onverwachte hulp bood daarbij het feit dat de eerdere manuscriptversies van De avonden in facsimile werden uitgegeven. Zo bleken kleine herschrijvingen van Reve mijn interpretatie te ondersteunen. De ‘studeerkamer’, bijvoorbeeld, was in een eerdere versie nog gewoon de ‘zijkamer’ etc. Ten slotte heb ik een aantal feiten uit Reves Amsterdamse werkelijkheid aangehaald om aan te geven in welk sociaal milieu de jonge auteur verkeerde, kort gezegd: intellectuele, belezen, internationaal georiënteerde communisten. Of zoals Copier het samengevat: 'Senior was een selfmade intellectueel met een grote maatschappelijke belangstelling, las boeken, had internationale contacten, sprak diverse talen en was veeleer een kosmopoliet. Toen hij in dienst was van de Communistische Partij Holland hield hij er enkele vriendinnen op na met wie hij een verhouding had.' Ik had het niet beter kunnen uitleggen. Sterker nog: dat deed ik dus, als is dat wel vijftien jaar geleden. Punt is alleen: wat Copier wel mag, mag ik kennelijk niet.

 

Dit betoog van de professor roept vragen op. Mag je romanfiguren gelijkstellen met personen uit de werkelijkheid die als inspiratiebron hebben gefungeerd?Maar nee! Wat een geniale en baanbrekende kwestie stelt Copier hier aan de orde! Dat over deze kwestie in talloos veel decennia literatuurwetenschap nou nog nooit eerder iemand nadacht!

 

Voortbestaan

Oké, maar nu zonder gekheid (wat best lastig is bij Copiers tekst): de kwestie van de autonomie van de literaire tekst is zo’n beetje het meest besproken onderwerp in de vakliteratuur. En uiteraard ken ik mijn New Critics, ken ik mijn Barthes en ken ik mijn Merlyn, maar kort gezegd zie ik (a) geen reden om tekstanalytisch Roomser dan Kees Fens te zijn en (b) is wat ik doe zelfs in de meer traditionele werkimmanente benadering geen strafbaar feit. Immers, ik probeer niet om des schrijvers bedoeling te reconstrueren aan feiten uit zijn leven, maar ik geef, bij mijn inhoudelijke analyse van de roman aanvullend bewijs van meer, laat ons zeggen, ‘sociologische’ aard over het maatschappelijk kader waarbinnen De avonden zich afspeelt.

 

Maar eigenlijk geloof ik ook helemaal niet dat dit Copiers probleem is. Volgens mij is Copier vooral beledigd dat zijn mooie Avonden niet meer voorbehouden is aan hem en zijn generatiegenoten om er de laatste decemberavonden van het jaar mijmerend mee door te brengen. Dat iemand een andere visie op de ‘opstandige’ Van Egters oppert, laat staan dat twee vrouwen met stemmen als ‘meisjes van twintig’ hun onbevangen lectuur van de roman mogen exploreren: dát is natuurlijk niet de bedoeling van dit fijne leesboek en zijn bijbehorende nostalgische decemberrituelen. Terwijl ik nu juist het idee heb dat een andere lectuur, of het lezen door lezers van een heel nieuwe generatie, de kracht van een – inderdaad fenomenale – roman bewijst en de garantie is voor zijn voortbestaan.