Uit het paradijs

 

Gek eigenlijk, zit ik net een paar dagen in het paradijs of de gedachte aan een vertrek borrelt alweer op.

 

Al een tijdje ben ik lid van een kampeerclub. Die club is eigenaar van een aantal terreintjes in Nederland waar je heerlijk kunt kamperen zoals kamperen bedoeld is. Het ‘We zijn er bijna-syndroom’ is ver weg, je kunt er niet reserveren, er is geen receptie, er is geen animatie, auto’s zijn op het terrein niet toegestaan en kampeerders houden zelf de boel bij. De meest noodzakelijke voorzieningen (water, toilet en douche; eh nee, er is geen wifi) zijn present. En natuurlijk zijn er geen vaste plaatsen, je prikt je tentje op de plek die je mooi vindt. Maar waar het vooral om gaat: natuur en stilte, dat is er in overvloed.

 

Iedereen (als je clublid bent) kan hier voor een habbekrats ongestoord kamperen. Je vindt hier mannen en vrouwen boven de zestig die in hun eentje kamperen, er zijn gescheiden vaders die met hun kleine kinderen kamperen en je struikelt over jonge gezinnen waarvan de vaders niet alleen maar spelen met hun kinderen maar ook koken, afwassen en voorlezen.

 

Vreemd ook, op de een of andere manier is de ontlezing aan deze mensen voorbij gegaan. De kinderen spelen met elkaar, de ouderen lezen, praten  en lezen. En als de kinderen uitgespeeld zijn, verdwijnen ze ook in een boek. Er heerst een absolute rust, ze lijken hier nog nooit van bluetooth speakers gehoord te hebben.  

 

 

De bezoekers vormen een bijzondere mix van NRC-lezers, leden van de VPRO, aanhangers van de Partij voor de Dieren en sympathisanten van de Vrije school. Dat kun je ook zien op het parkeerterrein, hier geen glimmende machoauto’s uit de Überklasse maar oude Volvo’s en volstrekt functionele semibestelauto’s. Of natuurlijk fietsen! Regelmatig komen er jongeren en ouderen maar ook jonge ouders met twee of drie kleine kinderen op fietsen die volgehangen zijn met supergrote fietstassen of gekoppeld aan allerlei soorten karretjes. Als je niet beter wist zou het hier net zo goed 1959 kunnen zijn.

 

Hoe paradijselijk ook, na een paar dagen al gaan die aardige en correcte mensen met hun superbeleefde kinderen me tegenstaan en begin ik te verlangen naar lamlendige jongeren die hun ingang van kratjes bier maken of naar het lawaai van die dronken vetzak die ’s nachts zijn vrouw probeert te bespringen (waarna zij hem uit de tent zet).

 

Ik heb me afgevraagd wat de oorzaak is van mijn menselijk tekort. Is het omdat ik in een bubbel van gelijkgestemde milieucorrecte mensen terecht ben gekomen?

 

De eerste dagen voelt dat heerlijk ontspannend maar al gauw ga ik weer verlangen naar die onvolkomen wereld waarin we met al onze onhebbelijkheden en tekortkomingen horen.

 

Thuiskomen, altijd lekker.