De docent, held of loser?

 

Een voorbeeld voor anderen?

Leraren in verhalen zijn vaak droevige figuren die nadat ze het aangelegd hebben met een leerling of de vrouw van een collega, ontslagen worden. Dat blijkt uit Meesters van papier, de studie van Ton Bastings over de leraar in de Nederlandse literatuur. Jan Siebelink heeft met gebruikmaking van zijn eigen ervaringen als docent Frans verschillende keren over een eigenzinnige docent geschreven. Bastings vindt de fictieve docent van Siebelink[1] een verademing: ‘een voorbeeld voor andere docenten’.

 

Is dat ook zo?

 

Hoofdpersoon Arthur Siebrandi krijgt in de proloog een hersenbloeding en wordt naar het ziekenhuis gebracht. Daarna begint het verhaal over zijn leven. Hij geeft Frans op een middelbare school en droomt ervan docteur ès lettres te worden. Het werk aan het proefschrift blijft op zeker moment wat liggen omdat Arthur eigenlijk de stille hoop heeft om als schrijver door te breken. Hij schrijft een verhaal dat gepubliceerd wordt in een damesblad. Het verhaal wordt opgemerkt door een criticus en na de nodige verwikkelingen schrijft hij aan het einde van zijn leven een vuistdikke roman, met de revenuen daarvan koopt hij een Maserati. En met dit voertuig rijdt hij de hemel in. In de epiloog overlijdt onze held aan de hersenbloeding.

 

Isolement

Het onderwijs krijgt er in het boek flink van langs. Al meteen in het begin wordt geconstateerd dat de docenten voortdurend op werkweek zijn. En dus wordt Arthur gevraagd om in te vallen (blijkbaar heeft hij tijd over). Hij geeft les in een lokaal dat niet aangesloten is op de intercom (het speelt zich af in het pre-computertijdperk). Na een conflict met de staf had Arthur zich teruggetrokken in een afgelegen noodlokaal. “Onderwijsvernieuwers wilden van het klassikale lesgeven af. En hij was sterk voor.” Daar moeten we het mee doen. En om het in een perspectief te plaatsen: de hoofdpersoon is op dat moment hooguit dertig. Wel wat jong om zo de pest te hebben aan onderwijsvernieuwers en zeker te weten dat jouw klassikale aanpak altijd en overal superieur is.

 

In de tijd voor het conflict heeft Arthur een burn-out gehad. Hij kan het niet opbrengen om naar school te gaan en blijft weken thuis. In die periode is hij begonnen met zijn eerste verhaal. Hij wil wat anders met zijn leven, als twintiger sombert hij dat hij anders tot zijn pensioen voor de klas moet staan.

 

Het zwarte garen

De (voorbeeldige) leerlingen hangen aan zijn lippen, bereiden hun huiswerk voor en praten de gehele les Frans. Arthur houdt van zijn leerlingen, met zijn favoriete leerlinge organiseert hij een liefdestripje naar Parijs. Hij geeft ook les tijdens het nulde uur. Nee, het is nog mooier, op enig moment gaat hij nog hartstochtelijker lesgeven en voert zelfs een pre-nulde uur in. Hij begint nu reeds om 6.15! (Rekenen is wellicht niet zijn sterkste kant, op basis van het destijds gebruikelijke systeem met lesuren van 50 minuten zal het startpunt eerder rond 6.50 hebben gelegen. Evengoed best vroeg natuurlijk). De man beschikt over een behoorlijk uithoudingsvermogen, hij werkt ’s nachts aan zijn verhaal tot het begin van de ochtend, ontbijt, drinkt koffie en vertrekt naar school.

 

Arthur krijgt het druk op school: hij krijgt steeds meer invaluren (hoe kan de beste man dit combineren met zijn vaste aanstelling?). De oorzaak: “steeds meer docenten blijven thuis vanwege de chaos op school; ouders mogen het lokaal in- en uitlopen” (ooit ouders op een schooldag in de klas gezien op de middelbare school?). “De vernieuwers dachten dat zij het zwarte garen hadden uitgevonden maar leken nog nooit van Montessori of Parkhurst te hebben gehoord”. Het zwarte garen uitgevonden? Vermoedelijk refereert dit aan de uitdrukking dat iemand het zwarte garen uitvindt nadat er al wit garen was. De uitdrukking lijkt gekozen vanwege de symmetrie: de titel van het verhaal is Wit-Zwart, het café dat hij met zijn literaire vrienden frequenteert Het Wapen van Zwart en diens barkeeper heet, ja hoor, De Wit. Siebelinkse humor.

 

Halverwege het verhaal de cri de coeur: “Moest er geen actie komen om deze idiote docent tot de orde te roepen?” Maar er is ook steun. Ouders en leerlingen wilden geen kwaad woord over hem horen. En de rector, die stiekem (slapjanus!) een praatje komt maken, steekt hem een hart onder de riem (was er niet een conflict met de staf?). Een tijdje later komt een bestuurslid zijn lokaal binnen. Hij is vol lof over Arthur, zijn lokaal ziet er tiptop uit. Hij komt niet zonder reden. Zijn zoon is gek op Arthur, vindt hem een steengoede docent maar het vak ligt hem niet: hij staat op een 3 voor Frans. Als dat nu een 5 of een 6 wordt dan gaat hij over. En wat doet onze held? Hij stemt in.

 

Arthur vlucht van school. De conciërge leegt voor hem zijn postvak in het hoofdgebouw, het zit weer vol met anonieme brieven vol aantijgingen en schriftelijke overhoringen van collega’s: hij geeft te weinig repetities en schriftelijke overhoringen, hij gooit er met de pet naar.

Afgeserveerd

“Even later is de gekte voorbij. De tijden waren teruggedraaid. De vernieuwingsgril was voorbij. De studienissen in gangen en garderobes waren afgebroken”. Dat heeft hij gezien de volgende zin iets te snel geschreven: “Geruchten over nieuwe veranderingen doken op. Het centraal schriftelijk zou worden afgeschaft, ook Frans en Duits zouden sneuvelen, maar Arthur zou zo lang mogelijk blijven vasthouden aan zijn eigen wijze van werken.”

 

Inmiddels heeft hij het werken aan zijn proefschrift over Jean de Tinan hervat. Hij heeft een plezierig contact met zijn hoogleraar die vindt dat Arthur gevoel heeft voor het tijdperk. Maar ook in het hoger onderwijs is het niet altijd feest. Er was in de promotiecommissie veel verzet tegen zijn studie. De hoogleraren hadden hem een klein zesje gegeven (de fantasie van een scholier: de promotiecommissie oordeelt alleen of een proefschrift verdedigd kan worden). Voor Arthur reden om af te zien van de promotie. “Op zijn afzegging was direct gereageerd. Er was ook veel lof. Het zat juist knap in elkaar. Ze tappen opeens uit een ander vaatje. Het kostte de universiteit geld. Zijn proefschrift leek ineens een acht waard te zijn. Net geen cum laude.” Omdat het de universiteit geld kost, gaan de hoogleraren opeens anders oordelen over een proefschrift. Een platheid van denken waar de lokale SP-er in mijn buurt zich nog voor zou schamen.

 

Toch weer

Wat doet hij om het conflict op school op te lossen? En hoe kan het dat hij wel goed contact heeft met de rector? En die anonieme aantijgingen van collega’s, gaat hij die aan de kaak stellen? Nee, hij wentelt zich in zijn eigen gelijk in proza dat nog minder overtuigt dan een UWV-rapportage.

 

Dat een bestuurslid voorstelt om het cijfer van zijn zoontje te verhogen van een drie naar een vijf of zes schetst vooral de verbeeldingskracht van de schrijver. Onze fantastische docent gaat daar gewoon mee akkoord. Omdat het een aardige jongen is…

 

Siebelink schetst een onderwijswereld met niet deugende ouders, collega’s, leidinggevenden, bestuurders en hoogleraren. De heiligen zijn de leerlingen en natuurlijk de held van het verhaal. Een docent die niet kan (en wil) samenwerken met zijn collega’s, een liefdestrip met een minderjarige onderneemt en zich schuldig maakt aan een vorm van fraude waar elke leraar zich diep voor zou schamen.

 

Toch weer de leraar als loser.

[1] Siebelink, J. (2019). Jas van belofte. Amsterdam: De Bezige Bij.