'Ik wil vingers zien'

 

Dat meen je niet? Zeker wel, ik werk aan een stukje over ondeugden van het onderwijs. Ok, maar dat van die vingers hoort daar toch niet bij! Dat kan toch niet? Hebben al die leraren het in die tientallen jaren dan fout gedaan? Nou nee, ze passen dat principe 'Ik wil vingers zien' natuurlijk niet voor niets zo vaak toe. Maar als je het denken van leerlingen wil stimuleren - en daar is de school toch voor - dan is de vraag of dit principe wel goed werkt. 

 

Toen ik op een mooie zondagmorgen een protestantse kerkdienst bijwoonde besefte ik weer eens hoe dat oerbeginsel van het onderwijs, het vingers opsteken als de leraar iets vraagt, in de haarvaten van kinderen en volwassenen zit. Toen de voorganger na zijn welkomstwoord de aanwezige kinderen bijeenriep voor de zogenoemde kindernevendienst - de kinderen marcheren dan onder leiding van een begeleider naar een apart zaaltje waar zij aan het knippen, plakken en (voor-)lezen gaan. (Het fenomeen kindernevendienst ontstond in protestantse kerken in de jaren zeventig van de vorige eeuw, de eerste vond plaats in 1972 in Ter Aar. Later vond dit ook navolging bij katholieke kerken).

 

Maar voor het zo ver is volgt er voor in de kerk een praatje van de voorganger met de kinderen. Er hoeft niets afgesproken te worden, de dominee betrekt de kinderen door wat vragen te stellen waarbij de kinderen als ware het een chemische reactie, hun vingers in de lucht gooien.

 

‘Ik wil vingers zien!' Een eeuwenoude onderwijsklassieker, de leerling mag pas antwoord geven als zijn vinger zich in de lucht bevindt en wanneer de docent hem /haar het woord geeft. Een door en door beproefde werkwijze. Maar werkt het eigenlijk wel goed?

 

Op school worden er onophoudelijk vragen gesteld. Maar volgens de onderzoeker die de verschillende soorten vragen in kaart heeft gebracht, komen denkvragen er bekaaid van af. Er worden heel veel (ruim 50%!) huishoudelijke vragen ‘heb je je boek bij je’ of  (35%) herinneringsvragen ‘wat is ook al weer een bijvoeglijk naamwoord?’ gesteld; vragen die het denken (minder dan 15%) bij alle leerlingen in de klas stimuleren, zitten in de staart van het peloton.

 

Denkvragen zijn vragen in de trant: ‘Welk bewijs heb je om dat te kunnen zeggen’, ‘Wat zouden de oorzaken kunnen zijn’, ‘Hoe kun je dit linken aan ...?’ ‘Als dit een antwoord is wat is dan de vraag?’ Het zijn vragen die uitnodigen om te zoeken naar verbanden, betekenissen, verklaringen.

 

Zijn dit soort vragen effectief bij het principe ik-wil-vingers-zien? Niet echt, de leerlingen die geen zin hebben krijgen een makkelijke way out, zij kunnen rustig achterover leunen, ze hoeven alleen hun vingers bij zich te houden; de leerlingen die wel aan het denken zijn maar meer tijd of ondersteuning nodig hebben, worden ook niet goed bediend. En de leerlingen waarvan de vingers in de lucht prijken? Als er vijf kinderen zijn die graag antwoord willen geven worden er op voorhand vier teleurgesteld. Deze evergreen uit de gereedschapstas van de docent heeft bij nader inzien de nodige haken en ogen.

 

Dat is misschien ook niet zo gek gezien het ontstaan van dit principe. Het onderwijs is van nature geobsedeerd door het beteugelen van de chaos, ordening is immers noodzakelijk wil het onderricht succesvol zijn. Het mechanisme 'Ik wil vingers zien' is een schoolvoorbeeld van ordening, in die zin is het ook een eerste klas succesnummer. Maar ordening is weliswaar een voorwaarde voor onderwijs, maar geen doel, het gaat eerst en vooral natuurlijk om het denken van alle leerlingen in de klas te stimuleren. En daar is het oerbeginsel niet voor toegerust. 

 

Het kan ook anders. Het begint uiteraard bij het bedenken van denkvragen die te maken hebben met het lesdoel en waarbij alle leerlingen kunnen participeren. Het kan dus geen de-slimste-mens-vraag zijn (je weet het of je weet het niet), maar een vraag naar argumenten, verbanden, voor- en nadelen et cetera. Er moet natuurlijk tijdsdruk ('je krijgt drie, stopwatch in beeld, minuten denktijd') op het denkproces zitten en vervolgens wordt iedereen aan het denken gezet met de vooraf bepaalde werkwijze: de docent bepaalt dat hij (bijvoorbeeld) vier leerlingen at random aan zal wijzen waarvan er twee hun antwoorden geven en de andere twee commentaar leveren of die antwoorden overtuigend zijn of dat er nog wat aan ontbreekt (bij het inslijpen van goede lesgewoontes heeft de docent duidelijk gemaakt dat ik-weet-het-niet-antwoorden niet thuis horen bij een dergelijke oefening en in het geval dat kunnen rekenen op extra denkwerk).

 

Het ik-wil-vingers-zien-principe is typisch zo'n gebruik dat we gebruiken omdat we het gebruiken. Het is een prima instrument om chaos te beteugelen maar het is ongeschikt om het denken te bevorderen. Weg met die vingers dus.

###

 

Voor dit stukje heb ik onder andere gebruik gemaakt van Een goede les geschreven door Maurice van Werkhooven en Kitty van Dijck (2017, Uitgeverij Coutinho).

In een eerdere versie werd vermeld dat de kindernevendienst alleen zou bestaan in protestantse kerken, dit is gecorrigeerd, het principe is voor het eerst gepraktiseerd in protestantse kerken maar heeft later navolging gekregen in andere kerken.